DW

’t Is wat.
Vorige week de accordeon verkocht. Afgelopen zaterdag m’n DW-kit.
Van de accordeon werd ik een beetje weemoedig. Dat de DW weg is gaat me aan het hart. En mijn vrouw haast nog meer. We hebben er nog net geen traantje om gelaten.
Maar soms ben je toe aan iets anders. En ik kan helaas niet alles houden, heb er simpelweg geen plek voor.

Nu zou ik hier een enorme lap tekst kunnen gaan schrijven over wat ik de afgelopen bijna veertien jaar allemaal samen met dat mooie witte drumstel heb meegemaakt. Zoals ik dat meestal doe.

Over die zaterdagochtend in januari 2004 bijvoorbeeld, toen ik ‘m ophaalde bij Interdrum in Winterswijk. Eigenaar Tonny Kamperman sloeg ter demonstratie nog eens heel hard op de floortom. ‘Wow’, zei die erbij. Alsof hij zelf ook nog verrast was door de vette warme sound.
Ik wilde Bonham-style en kreeg dat ook.
Of die zondagochtend er na toen we gingen repeteren met Poundcake en ik door de Achterhoek richting ons toenmalige oefenhok in Lobith reed, met de DW in de achterbak. De weg was net iets mooier dan anders.

De auditie bij Tony Spinner een jaar later, in de toenmalige ‘bandhouse’, onderaan de dijk, naast het kerkje in Ravenswaaij. Dat mooie kerkje dat ik op zondagochtend, wanneer de bandhouse soms ons hotel was, nog wel eens vervloekt heb.
Tony hielp mee m’n drumkit uitladen. Dat vond ik al bijzonder. Het voelde goed, die allereerste ontmoeting. En naar verluidt scoorde ik direct punten toen ik die enorme DW-bassdrum uit die nog enormere hardcase haalde en ‘m in de woonkamer annex repetitieruimte opstelde. Tony had net z’n album Chicks & Guitars uit. Meer rock dan blues in die tijd. De vette DW paste daar goed bij.
De fijne, geslaagde en zelfs gemoedelijke auditie heeft m’n muziekcarrière tot op de dag van vandaag een geweldige boost gegeven.

Over de navolgende tours met Tony. Ons eerste optreden in Spirit of 66 in Verviers. De mooiste live-club van België. Voor zover ik ze ken dan. De immer relaxte eigenaar, boeker en geluidsman Francois gaf me na afloop een hele grote sticker van zijn Spirit. Die zit sindsdien op die hele grote bassdrumcase.
Of die keer dat we van Berlijn naar Salzburg reden en de bandbus er halverwege de brui aan gaf. Ik zie nog voor me hoe de bus, met de hele backline achterin, in een hoek van misschien wel 45 graden de Duitse sleepwagen op werd gehesen. Ik was bang dat mijn DW helemaal verpletterd zou worden door de naar achteren schuivende gitaar- en bassamps. Maar leve de hardcase! Mijn drumkit was ongedeerd. De bus de volgende dag ook weer. De tour ging verder.

Over het Spinner-album Live in Europe, met daarop enkele opnamen van de gig in de Bluesgarage in Hannover. Ik vind het geluid van de DW daar te massief. Op het navolgende Rollin’ & Tumblin’ klinkt ie wel fijn. Net als op Sonny Hunt’s Hitting The Noot. Maar voor de opnamen van het laatste Veldman Bros-album Refuel, koos ik voor een andere kick. Een oude, groene 22″ Pearl. Niet de ‘kanonskogel’ die 24″ DW was.

Misschien ook over mijn korte tijd in de toen nog prille Leif de Leeuw Band, waarin ik soms ook twijfelde of de DW niet te vet was voor de blues. Hoewel, Leif’s band was toen eigenlijk nog een veredelde Free-tribute. Daar paste die sound wel weer goed bij. Maar bij The Etta James Experience koos ik later om de lichtere Sonor-kit te gebruiken.

Of over onze Nuno, die als negenjarig jochie op dat grote drumstel de soundcheck voor mij deed bij Sonny Hunt, op een al lekker gevuld Marktplein in Enschede. Waar hij voor het eerst applaus kreeg. Hij trots. Ik ook.
Mooi ook, met Rob Orlemans op het grote Appelpop. En uiteraard de 140 gigs, de afgelopen twee jaar, met mijn brothers Gerrit, Bennie en Fred.
En dan die geluidstechnici die enthousiast waren over de DW-sound. Die me voor gek verklaarden, de laatste maanden, als ik vervolgens vertelde dat ik van plan was om de DW te verkopen. Soms sloeg de twijfel even toe.

Over veel belangstellende bieders op de DW. Raar fenomeen dat Marktplaats. Ik fatsoenlijk op al die bieders reageren. Maar de meesten laten vervolgens gewoon nooit meer iets horen. Waarom bied je dan?? Ik zal er wel te oud voor zijn. En te keurig-netjes.
Dus even dacht ik dat ik hem niet kwijt zou raken. Ja, mooie kit, zeiden de bieders die wél iets lieten horen. Maar dan was de kleur te wit, die paar nauwelijks zichtbare krasjes te groot, de prijs te hoog of de sound te specifiek.
Ja, dat was het nou precies: specifiek. Dat maakte de DW zo mooi, maar ook niet voor iedereen geschikt.

Over die laatste koper, die afgelopen zaterdagmiddag belde, vervolgens anderhalf uur in de auto zat naar de NR2 in Vorden, waar mijn DW tussen de gitaren en amps in de winkel mocht staan (met dank aan Piet Grasmeijer!). Twee uur later was de kit verkocht. Precies wat hij zocht. Zo’n specifieke sound.
Ik speelde er zaterdag nog één keer op. Heel hard. En deed vervolgens voor het allerlaatst die enorme bassdrum in die nog enormere hardcase. Zoals ik al wel honderden keren had gedaan. In die grote koffer, die je met één hand niet kan dragen en die in bijna geen enkele auto past. Ik sjouwde het bakbeest naar buiten en riep ondertussen tegen Piet: ‘Zie je nou waarom ik hem verkoop!?’
Ja, dat begreep Piet wel.

Over die onbekende grote auto waarin de DW verdween, waarvan we de blije eigenaar nog eens de hand schudden en die toen wegreed. Met mijn drumstel achterin.
En al die herinneringen die er bij horen.
Maar ik ga het niet allemaal hier opschrijven. Gelukkig heb ik de foto’s nog.

Aldridge

De man bij de ingang scande onze entreekaartjes.
‘Oordopjes liggen rechts op de bar’, voegde hij er aan toe.
Oordoppen??
Mijn drummaatje Arno en ik keken elkaar aan. We lachten schamper.
Oordoppen? Dan kende hij ons nog niet.
We zijn geen watjes. En ook die gebruiken we trouwens niet.

Nou ja, tijdens de drumles hebben mijn drumleerlingen en ik wel gehoorbeschermers op. Want het gaat soms behoorlijk hard met die drums en muziek. Dan zijn oordoppen verplicht. Ook voor mij.
Maar tijdens optredens gebruik ik ze zelden of nooit. Stom, hoor ik vaak. Maar ik vind het onprettig. En kennelijk kunnen mijn oren wel wat hebben, want ik heb ook na bijna 40 jaar live spelen nergens last van. Behalve dan dat mijn vrouw zegt dat ik de televisie vaak wel erg hard heb staan. Maar daar heeft zij dan vooral weer last van.

En dus namen Arno en ik, goedgemutst en zonder oordoppen, vorige week donderdagavond plaats op de tweede rij in de bovenzaal van Terpstra Muziek Drumland in Lijnden, onder de rook van Amsterdam. Op het podium, een paar meter verderop, de grote Yamaha-kit van Tommy Aldridge, al decennia één van de beste en bekendste hardrockdrummers van van de wereld. Dubbele kit met vooral veel cymbals. Ik telde er dertien, inclusief een ride en een splash. Dan blijven er nog elf crashes over. Dan raak je er altijd wel eentje.
Verder heeft Aldridge twee hihats, beide aan de linkerkant, vlak naast elkaar. Eén daarvan is continu dicht, die gebruikt hij op de momenten dat hij dubbel bass speelt. En dat gebeurt nog al eens, zo wisten Arno en ik.

Want we kennen veel van al die min of meer legendarische rockalbums waarop Aldridge speelt. Tribute en Bark At The Moon van Ozzy natuurlijk, Go For What You Know van bluesrocker Pat Travers en niet te vergeten Slip Of The Tongue van Whitesnake, een LP waar ik destijds reikhalzend naar uitkeek, maar die eigenlijk toch ietsje tegenviel, na het imposante 1987. Maar dat wilde ik toen niet toegeven.
Whitesnake was in de jaren tachtig namelijk mijn favoriete band. En Tommy Aldridge één van mijn favoriete drummers, samen met John Bonham, Cozy Powell en nog wat van die rockers. Dus ik was maar wat opgetogen toen Aldridge eind jaren tachtig bij ‘mijn’ Whitesnake ging spelen.

Ik zag hem voor het eerst live tijdens het Monsters of Rock-festival in 1990 in het Utrechtse stadion Galgenwaard. Dat was sowieso een bijzonder concert, want één vak verder op de Galgenwaard-tribune spotte ik dat mooie Baakse meisje, die ik een tijdje later leerde kennen en met wie ik inmiddels al 26 jaar samen ben. Ondanks het volume van de tv.
Maar ik herinner me ook een spetterend concert. Met een grootse ovatie en het destijds onvermijdelijke ‘olé olé’ voor onze Adje Vandenberg, die even daarvoor zijn eigen band had ingeruild voor een plekje bij Whitesnake. Maar vooral herinner ik me ook die solo van Aldridge, met zijn dubbele bassdrums en het intermezzo waarin hij de stokken weglegt en met zijn blote handen de snare en toms beroert. Net als Bonham dat ooit deed.

Tommy Aldridge is met recht de kleine man van het grote gebaar. Dynamiek, subtiliteit, ghostnotes, kom er niet om bij hem. Aldridge is van dik hout. Van boomstammenhout. Ieder klap is snoeihard en raak. Liefst vooraf gegaan door al dan niet boven zijn krullende hoofd draaiende sticks. ‘Want het oog wil ook wat’, aldus Aldrindge,
En zo ging het in eerste instantie ook tijdens de clinic bij Drumland. Zonder iets tegen ons, het publiek, te zeggen speelde hij mee met vijf backingtracks, waaronder Bad Boys, Judgement Day en Crying in the Rain van Whitesnake. En dat deed hij alsof hij met de voltallige band op het podium in de Madison Square Garden stond. Ofwel vol overgave.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik op een goed moment toch even begon te twijfelen aan de ‘powerplay’ van Aldridge. Vond ik het nog wel mooi? Mijn voorkeur voor drummers, grooves en sounds is de laatste tien, vijftien jaar veranderd, dat werd mee eens te meer duidelijk. Ik hou juist wel van de dynamiek, de subtiliteit. Graag meer blues en soul in plaats van enkel spierballen. Eigenlijk vind ik de oude, meer bluezy Whitesnake, die van vóór 1987, met terugwerkende kracht veel interessanter dan die van daarna.

Maar toen Aldridge na vijf keiharde songs en een drumsolo inclusief het blote handen-stuk, begon te vertellen was ik weer helemaal om. Wat een sympathiek en onderhoudend verhaal! Niks geen interessantdoenerij, wel humor en zelfreflectie. Aldridge vertelde hoe dat harde spelen ooit zijn handelsmerk werd. Hij kon zich onderscheiden, kreeg er jobs door, merkte hij al snel. ‘Ik was niet beter, ik was ánders dan anderen. Dat triggerde me’, zo zei hij.
Maar het was ook zijn toewijding die me pakte. Alles aan de kant om iedere avond de allerbeste prestatie te kunnen leveren. Geen drank en drugs, maar fit blijven. ‘Want dat verdient het publiek’, aldus Aldridge, die nog altijd zei te genieten van het spelen. ‘Reizen en leven in hotels, dat voelt wel als een soort van werk. Maar drummen is geen werk. Nooit geweest.’

Hij speelde tenslotte nog het machtige Still Of The Night van Whitesnake en hij had me weer helemaal te pakken. Die jongen van 67 jaar oud. Nog altijd met die imposante bos krullen en dat tengere, afgetrainde lijf. Topfit en volledig toegewijd. Qua stijl is Aldridge niet meer mijn grote voorbeeld, daarvoor zitten we, zeg maar, teveel in een andere andere muzikale hoek. Maar wat betreft attitude en mentaliteit zou hij een voorbeeld moeten zijn voor iedere drummer en iedere muzikant. Alles voor de muziek, nog steeds na al die jaren en al die successen. Met onverminderde energie. En nog steeds met een ongelooflijke power. Ik geloof dat ik nooit een drummer heb gehoord die zo hard speelt.

Na de eerste twee nummers heb ik mijn plek op de tweede rij, een meter of vijf van Aldridge’ kit, zijn cymbals en vooral die knallende snare, heel even verlaten. Ben snel naar achteren gelopen, richting de bar. Aan de rechterkant, daar lagen de oordopjes.


Jubileum

Het was een nogal onhandig moment voor een jubileum. Maar wel een mooie plek. Afgelopen woensdagavond, vrijwel middernacht, op de A50 tussen Zwolle en Apeldoorn. Precies ter hoogte van de McDonalds bij Heerde-Zuid. Heb die afslag genomen en verdomd, ik reed bijna de McDrive in en hij had zijn mijlpaal bereikt. Heb ter gelegenheid van het bijzondere moment een milkshake gehaald. Veel feestelijker hebben ze het bij de Mac niet.
En natuurlijk de kilometerstand vereeuwigd met de telefoon. Zo’n kans krijg je zelden. Ja, eens in de 100.000 kilometer.

Een ton, heet dat. Op onze Opel Astra staan er nu dus drie. 300.000 kilometer! Dat is 7,5 keer de aarde rond. Een kleine 200 keer naar Barcelona. Of 23.437 keer heen en weer van Zutphen naar Baak. Een aardig ritje kortom, wat die inmiddels heeft afgelegd. En dat mag gevierd worden!

De Opel Astra is onze muzikantenauto. De hele drumkit past er met gemak in. Zonodig nog een (bas)versterker en wat gitaren erbij. Zeven jaar geleden hebben we hem gekocht op de afmeting van mijn grote, inmiddels oude DW-bassdrum en bijbehorende hardcase. We maakten eerst nog een proefritje in een te sjieke stationwagon van Chevrolet, die hier bij een dealer om de hoek stond. Mooi blauw, leren bekleding. En ik vond het merk cool. Maar na een rondje om Zutphen bleek die de ultieme test niet te doorstaan: de bassdrum paste er niet in. En dus ging de Chevrolet terug naar de dealer. Die trouwens niet onze vaste dealer was. En Chevrolet niet ons merk. Het was een soort vreemdgaan. Een proefrit voort spek en bonen.

Want we kwamen als vanzelfsprekend weer terecht bij onze vaste garage Melgers in Steenderen, van de broers Vincent en Theo. Oude, zeer vertrouwde vakmanschap. We komen er al ongeveer zolang we autorijden. Altijd goeie auto’s, altijd goeie service en onderhoud.
En dus hoefde ik eigenlijk niet eens een proefrit te maken in die zwarte Opel Astra, die ze voor ons hadden opgesnord. Mooi ding, ruim, degelijk. Bassdrum past erin. Net als in onze vorige Astra. Toch een stukje gereden, even op en neer naar Doetinchem. Fijne auto!

En dat is ie nog steeds. Ja, hij raakt op leeftijd. Lust wat meer olie, krijgt her en der een krasje en rimpel. En hij heeft wat meer last van vocht achter de ramen. Schijnt een Opel-kwaal te zijn, heb ik me laten vertellen. Een beetje frisse lucht doet dan wonderen.
Maar hij laat me nooit staan en we rijden samen heel wat kilometers weg. Vooral…ahum… ‘zakelijk’. Naar het buitenland gaat de band vaak met een busje, maar in Nederland reizen we meestal gewoon met eigen auto. En dan het hele land door. Van Maastricht tot Den Helder. Van Zierikzee tot Delfzijl. Afgelopen woensdag naar Kampen om te repeteren. Gisteravond naar Hedon in Zwolle voor een fijne gig, samen met de band van Ruben Hoeke. En straks gaan we richting Wassenaar om daar rond 22.30 uur het bluesfestival in theater Warenar af te sluiten.

Meestal rij ik alleen. De muziek (hard) aan. De gedachten laten gaan. Inspiratie opdoen voor t een of t ander. Ik vind het best fijn. Maar soms rijdt mijn rhythm-brother Fred mee, da’s dan ook heel gezellig. Praten we over muziek, over het leven en over Pino en Steve, één van onze favoriete ritmesecties.
Bovendien heeft Fred verstand van auto’s. Ik niet. Hij wijst me dus wel eens ergens op. Zoals laatst, ’s nachts na een gig in Delft. Ik was grieperig, Fred reed.
‘Hé, jij hebt ook cruise control?’, riep hij ineens.
Ik keek hem met lodderige, maar zo groot mogelijke ogen aan.
‘Cruise control, wat bedoel je??’
‘Nou hier. Hier zit het knopje van de cruise control.’
Hij drukte erop en we zoefden in een regelmatig gangetje over de snelweg. Fred enthousiast over zijn ontdekking. Ik ook, maar dan met een zuur lachje.
Rij je bijna zeven jaar in je autootje, heb je geen idee dat er cruise control op zit.
Maar zo ontdek je nog eens wat.
En we hebben er veel lol om gehad. Nou ja, de andere jongens in de band vooral.

Ik inmiddels ook. Als ik zo direct bij Arnhem de A12 pak, dan druk ik op het bewuste knopje en rij relaxed richting Wassenaar. Muziek (hard) aan, gedachten laten gaan.
En terwijl ik deze ode aan mijn auto zit te tikken ben ik ondertussen op zoek naar ongelakt hout. Afkloppen. Want het zal toch niet gebeuren dat die ouwe Astra me nu ineens in de steek gaat laten!?
Ik wil wel even door met hem. Minstens nog twee keer de aardbol rond. Of 10.000 keer naar Baak en terug. Nog een tonnetje erbij en dan weer een milkshake. Op naar een volgend jubileum!

Vrolijk

Ik zag het al toen hij gisterenmiddag binnenkwam. Stan, de eerste drummer in de rij van deze dinsdag.
‘Hé Stan, hoe gaat het?’
‘Heel goed!’, antwoordde hij enthousiast.
‘Ja, dat idee had ik al’, zei ik. En ging er eens goed voor zitten.
‘Vertel!’

Maar er kwam niks. Stan had geen idee. Hij was gewoon heel vrolijk.
Toch gingen we samen op zoek naar een mogelijke oorzaak.
Nieuwe verkering? Nee, dat was het niet.
Het weer? Mwah, de zon kwam er net even door, maar het had vandaag vooral geregend en gewaaid. Daar werd je niet persé vrolijk van. Zeker niet heel vrolijk.
‘Was het dan misschien leuk op school?’ Ik vroeg het heel voorzichtig.
Nee, dat was het ook niet. School… het is dat hij er heen moet. Maar het is niet zijn hobby. En ik kreeg een hele uiteenzetting over kangoeroeklassen en dat soort educatieve zaken waar wijlen hoofdmeester Schockman van mijn lagere school nooit weet van heeft gehad. Maar die ongetwijfeld heel nuttig en verantwoord zijn.

Stan denkt er het zijne van. Maar hij liet er vandaag zijn vrolijkheid niet door bederven.
Een oorzaak, reden danwel aanleiding voor zijn blije gemoed konden we dus niet vinden.
En eigenlijk was dat een hele mooie conclusie. Soms ben je gewoon vrolijk omdat je vrolijk bent. Meer niet.
Ik werd er vrolijk van.

Het werd zo langzaam aan hoog tijd om eens te gaan drummen. Stan vroeg om Domino van Genesis, en dan wel de live-uitvoering van het album The Way We Walk. Hij is tenslotte zo ongeveer de grootste Phil Collins-fan én -kenner die er bestaat. Op zijn vader na dan.
Stan had wat vragen over het ritme en sommige fills in het nummer, maar wilde het vooral heel graag drummen. En heel hard ook.
Dat deed hij. Alsof hij Phil Collins en Chester Thompson tegelijk was. De fills en grooves vlogen me om de gelukkig goed beschermde oren. Ruim 11 minuten lang. Toen konden onze oordoppen uit.
‘Poeh, dat ging lekker’, hijgde Stan met z’n brede lach. Dat vond ik ook.

Het was alweer tijd. Dat krijg je met al die vrolijkheid en nummers van elf minuten.
Stan deed z’n jackje aan en maakte aanstalten te vertrekken.
‘Nou dan zie ik je volgende week weer’, zei hij.
‘Maar dan wel onder één voorwaarde, Stan.’
Hij keek me met zijn grote ogen aan.
‘Dat je dan weer net zo vrolijk bent als vandaag.’

Drumconcert

Het was, zeg maar, zo’n dag ‘die je wist dat zou komen’. Waar we met z’n allen lang naar toe hadden gewerkt en geleefd. Heel erg naar uitkeken, maar ook best spannend.
Weliswaar was het de vierde keer dat ik een concert organiseerde voor mijn drumleerlingen, maar voorgaande keren deed ik dat samen met vrienden Maartje en Frank van Muziek op Venhorst en hun zang- en gitaarleerlingen. En kon ik wat betreft de presentatie lekker op Maartje leunen. Die draait daar haar hand niet voor om.
Die eerste drie keer met echt heel veel plezier gedaan. Maar dit jaar wilde ik het anders. Een echt ‘drumconcert’ waar het vooral en allereerst om de drummers draait. Waar we drumsolo’s en drumduels kunnen doen, waar ik helemaal zelf de regie heb.
En…. wat ik dan dus ook zelf moet presenteren.

Stond ik daar afgelopen zondagmiddag op het podium van NR.2 in Vorden met een microfoon voor m’n snuffert. Ik kan me niet herinneren dat ik in de 38 jaar dat ik met bands op het podium sta ooit iets heb aangekondigd.
Ik sta trouwens helemaal niet, maar zit altijd op een podium. Lekker een beetje achteraan. Wat verscholen achter bekkens, trommels en meestal ook achter Gerrit, onze gitarist/zanger. Hoewel die op kleinere podia of in kroegen ook vaak naast me staat.
Drummers vinden dat fijn, beetje in de luwte hun ding doen. Althans, veel drummers. Niet Lars Ulrich of Mike Portnoy.

Maar ik vond dat ik het zelf moest doen, de aankondiging van mijn eigen drumconcert en van mijn eigen leerlingen. Alhoewel, ik had wel wat alternatieven in mijn hoofd, maar in mijn omgeving werd benadrukt dat die allemaal minder goed waren. Veel minder goed. Slecht zelfs. Want niemand toch die mijn eigen drummers beter kent dan ikzelf!?
Ja, daar had ik weinig zinnigs tegen in te brengen.

De zaterdagnacht ervoor, in de auto terug van een fijne Veldman Brothers-gig op een riviercruiser, had ik alle tijd om een goeie openingsspeech te bedenken. Maar ja. Als het moment die je wist dat zou komen eenmaal echt is aangebroken en je staat daar, dan is de hele speech ergens naar de grijze achtergrond verdwenen.
Dus ik heb inderdaad iets gezegd van welkom en over drummers die normaalgesproken het liefst een beetje achteraan op hun drumkruk zitten en we zijn begonnen. Lenny Kravitz’ Always On The Run had ik als opener gepland. Omdat Tije dat lekker drumt, de band het idem speelt en het gewoon direct een fijne binnenkomer is. En dat was het! Het ging goed, de sfeer zat er meteen goed in, daar in die warme, maar sfeervolle muziekruimte van NR.2. Het ijs was gebroken, de spanning van de middag en het presenteren was eraf.

Bij mij dan. Sommige drummers waren nog best nerveus, maar dat hoort erbij. En wat deden ze het goed. Allemaal! Sommige stegen zelfs boven zichzelf uit in hun liedjes of drumsolo’s. En oh ja, er ging ook wel eens wat fout. Ook in de band, toch allemaal muzikanten die wel wat gewend zijn. Maar zonder foutjes geen live-concert. Het hoort erbij. We zijn mensen, geen machines. En bovendien, in het publiek had toch bijna niemand het in de gaten. Zo gaat dat met foutjes.

We hadden het met z’n allen naar de zin. En dat was precies het doel van deze middag. Natuurlijk hebben we hard gewerkt en geoefend om een goed optreden neer te zetten. Maar ook en vooral ging het om de lol en het plezier van het spelen met een echte band. De sfeer rond een optreden. Op een mooi podium, voor een best groot publiek.
En dan met z’n allen op datzelfde het podium het drumconcert samen afsluiten met veel trommels, emmers en andere slaginstrumenten: We Will Rock You!

Veel leuke reacties gehad naderhand. Zelfs nog wat presentjes (de spekjes zijn al bijna op; het bier volgt zsm). Stan’s moeder appte dat Stan zondagmiddag het podiumvirus heeft opgelopen. Hem een beetje kennende raakt die het nooit meer kwijt. En Stan is vast niet de enige die is besmet.
Alleen dat al maakt het alle moeite waard!