Tedeschi Trucks

Nu heb ik de afgelopen bijna veertig jaar toch heel wat concerten gezien. Van al die honderden bandjes van om de hoek tot de groten der aarde. Eagles, Deep Purple, David Bowie, Queen, Stones, Led Zeppelin. Ja, ik ben één van die gelukkigen die Zeppelin in de originele bezetting heeft zien spelen. Met John Bonham! Drie maanden voordat hij overleed. En daarmee ook Led Zeppelin. Het was in Ahoy Rotterdam, juni 1980. Best was het niet. Zachtjes uitgedrukt. Ik herinner me dat het geluid zelfs zo dramatisch was dat ik door de brei het ritme soms niet eens kon ontdekken. Maar ik was er wél bij, zo kan ik nog altijd met enige trots melden. Wie weet later nog eens meer hierover.

Bijna 37 jaar later – of beter gezegd: afgelopen woensdag – vertrokken Petra en ik richting Köln om daar de Tedeschi Trucks Band te gaan zien. Want hoewel het er tegenwoordig beduidend minder van komt, blijft het mooi om naar een band te gaan. Köln is niet direct naast de deur, Amsterdam was handiger, daar staat Tedeschi Trucks komende vrijdag. Maar dan moet ik zelf spelen. Dus dan maar iets verder weg, op een doordeweekse dag. Maken we er een leuk uitje van, besloten we.

Dat viel nog niet heel erg mee. Leuke hotelletjes in Köln voor een fatsoenlijke prijs zijn doorgaans best te krijgen, maar niet op 22 maart. Prijzen tussen de 400 en 600 euro voor een doodordinaire kamer bleken juist op die datum heel gewoon.
Wat was er aan de hand? De wereldwijde, tweejaarlijkse beurs voor tandartsen was afgelopen week in de Kölnmesse neergestreken. Reden voor de hotelhouders om hun prijzen zo ongeveer te verviervoudigen. Als die Zahnärtze goed geld verdienen door ons de kiezen eruit te trekken, dan trekken wij hen een poot uit. Zoiets moet de Kölner horeca gedacht hebben.

Dat was, zeg maar, nogal vervelend voor ons. Een hotel ergens om de hoek bij concertzaal E-Werk zat er niet in. Sterker nog, wij konden aanvankelijk met goed fatsoen geen betaalbare slaapplek vinden. En een dikke twee uur terugrijden naar huis hadden we eigenlijk niet zo’n trek in, op twee fijne vrije dagen samen, in gezelschap van een goeie band én Duitse biertjes.
Uiteindelijk kwamen we terecht bij het Ibis Budget Hotel, even buiten de stad, op 7,4 kilometer van E-Werk. Het hotel deed zijn naam eer aan, want het had zijn prijzen slechts verdubbeld. Een kamer met ontbijt nu voor 120 euro, in plaats van 60. Eenvoudig was het, maar ach, een bed, een douche, een broodje en koffie en het is ok. En trouwens, het ontbijt was dik in orde en de mensen van het Budgethotel zeer vriendelijk.

Het mannetje bij de receptie leek wel wat op mijn oude ome Wim. Kleine snor, doordringende ogen en een bril waar die vooral overheen keek. Hij verontschuldigde zich nog voor de verhoogde prijzen.
Of hij E-Werk kende? Nee, daar had hij nog nooit van gehoord. Maar hij wist wel welke kant we op moesten. Oh, jullie gaan niet met de auto? Dan moesten we bus 152 of 153 nemen.
Nu wist het mannetje niet dat ik een vrouw heb die nogal gek is op wandelen. Zij draait haar hand niet om voor een enorme wandeling. Ik ben iets minder fanatiek, maar loop zo nu en dan best een stevig rondje mee.
‘Wir gehen laufen’, zei ze monter.
Het mannetje keek nog eens over zijn bril heen, fronste een wenkbrauw en zei: ‘Das geht nicht’.
Hij kende ons nog niet.

Het was even stil. Ok, zei hij toen. Dan moesten we de hele Frankfurterstrasse aflopen, richting Müllheim. Een enorm eind, voegde hij er nog aan toe. We konden ook altijd onderweg nog ergens bus 152 of 153 nemen, stelde hij ons gerust. En hij gaf ons het telefoonnummer van een taxi. ‘Dat is voor de terugweg’, zeiden we.

En zo liepen we even later een dikke zeven kilometer door Köln. Hand in hand. Door mooie, minder mooie en lelijke buitenwijken, richting het centrum. Door de drukte van het verkeer. De Dom aan de linkerhand als baken, Google Maps als gids. Ondertussen een snelle hap gegeten, want een leuk diner in een Duitse Stube zat er vanwege de tijd niet meer in. De sfeer in Köln voelde goed. En toen we midden in de stad ineens het bord ‘E-Werk rechstaf’ zagen, klaarde ik helemaal op. Daarna was het toch nog zeker een kwartier lopen. Dat viel flink tegen.

Dat gold allerminst voor de zaal. Als gezegd al heel veel concerten en dus ook heel veel zalen gezien, maar niet zo’n gave als dit oude industriepand. Prachtig mooi, sfeervol, niet te groot, niet te vol. Biertje halen was zo gepiept. We stonden behoorlijk vooraan.
En wat een band was het! Twaalf man sterk, geen show, geen entertainment, geen ego’s, geen poses. Niks geen feestje bouwen of dak eraf. Gewoon twaalf muzikanten die met plezier fantastisch stonden te spelen en klonken. Muziek in de meest pure vorm. Of ze nou op een groot podium staan of bij elkaar gepropt tussen de rommel en boekenkasten in een tiny desk (zie YT-link).

Blues, soul, country, rock, southern, fusion, gospel, roots, alles zit erin bij de Tedeschi Trucks Band. Maar vooral groove, gevoel en passie. Derek Trucks, één van de fijnste gitaristen die ik de laatste jaren heb gezien. Susan Tedeschi, wat mij betreft de beste zangeres van dit moment. Ok, we hebben natuurlijk nog Adele. En Beth Hart. Maar Tedeschi speelt bovendien heel lekker gitaar. Ook dat nog!

Haast een beetje bedeesd oogden ze, Tedeschi en Trucks. Niet veel contact met het publiek. Maar dat is ook niet nodig als je zo staat te spelen. Inclusief pauze bijna drie uur. Dat was wat mij betreft te kort. Veel te kort.
Iets na elven stonden we weer buiten bij het E-Werk. De taxi van het kaartje van het mannetje in het hotel was er in no time. De grappige Turkse chauffeur reed ons razendsnel door de late Kölnse avond. Zagen we de stad ook eens van die kant.

Een geweldig leuk tripje Köln was het. Met een fantastische band. Ooit zag ik Led Zeppelin. Dat koester ik. Maar dit optreden van Tedeschi Trucks Band staat in de top drie van alle concerten die ik ooit heb meegemaakt. Misschien wel bovenaan. Gedeeld met Eagles. Dat koester ik evenzeer.

Trouwens, Susan Tedeschi en Derek Trucks zijn een stel, al zestien jaar getrouwd. Twee kinderen hebben ze. Wat een muzikale wondertjes moeten dat wel niet zijn….

Poundcake

Eerst toch even gecheckt bij mijn oude bandmaten. Kan dit de openbaarheid in? Tuurlijk!
Een oude demo-opname van onze band Poundcake. Mooie tijd, mooie band. Dik tien jaar samengespeeld. Maar wat uit die periode rest zijn vooral herinneringen in het hoofd. Weinig foto’s, nauwelijks audio- of video-opnamen. Jammer eigenlijk.

Dus ik was behoorlijk aangenaam verrast toen er afgelopen donderdag ineens die twintig jaar oude demo van Poundcake op mijn iPod voorbij kwam. Ik had er geen idee van dat die er op stond.
Ik reed midden door Groningen, fijne stad van studenten, heel veel fietsers en onze dochter Nena. We waren haar aan het verhuizen naar een veel mooiere kamer. Ik had net de bestelbus teruggebracht naar de verhuurder en was weer in m’n eigen Astra gestapt. Muziekje aan, op de shuffle. Als altijd. En ineens hoorde ik een wat simpel klinkend piano-intro dat ik even niet kon plaatsen, maar waarvan je dan direct weet: hé, dat ben ik zelf. Nou ja, de band, niet de piano.
Ik was even dusdanig afgeleid dat ik plotseling midden tussen al die kriskras fietsende studenten de verkeerde kant een eenrichtingsweg in reed. Op een busbaan. In hartje Groningen. Dus de muziek maar eventjes iets zachter gezet. Heel eventjes.

Want die verloren gewaande opname bracht veel herinneringen boven. Poundcake, een dierbare band. Dit was uit de periode dat we op twee gedachten hinkten. Het liep best lekker, we speelden regelmatig, kregen goede reacties. Maar het kon beter. We coverden namelijk ook vaak minder bekende, soms zelfs obscure rocknummers van Van Halen, Extreme, Mr.Big. Dat was enerzijds onze kracht. Maar daardoor waren we toch allereerst een band voor de liefhebber. Minder voor het grote publiek. Het top 100-circuit kwamen we er niet mee binnen, zeg maar. En dat was lucratiever.
Dus geleidelijk aan ging Poundcake wat meer op de commerciële, publieksvriendelijke tour. De Tobacco Road’s en Van Halen’s Judgement Day verdwenen uit de set. Hits van Skunk Anansie, Alanis en – tjonge – zelfs Van Dik Hout’s ‘Stil in mij’ kwamen er voor in de plaats.
‘Poundcake was even de weg kwijt’, schreef Niek Megens later nog eens in de Stentor. Dat was treffend gezegd. Met alle respect voor Van Dik Hout, hoor. Want dat is best een goede band. Trouwens, waar zijn ze eigenlijk gebleven? Het is best stil in hun.

Maar het bleef voor Poundcake niet bij Dik Hout. Op een goede dag besloten we dat we echt voor het commerciële circuit wilden gaan. Ofwel voor het iets grotere geld. Relatief dan. Althans, het gevoel in de band was verdeeld. Er waren ook twijfels, bezwaren en meer van dat soort bedenkingen. Meer en beter betaalde gigs lonkten, maar de echte drive en het hart om een top-100 band te worden ontbraken. En dan weet je met terugwerkende kracht: dat ging lastig worden.

Niettemin togen wij in een koud en regenachtig weekend, eind 1997, naar de S&K Studio in Doetinchem. Onder leiding van onze vriend Dick Kemper gingen we daar vier liedjes opnemen, die onze band naar een hoger commercieel plan zouden gaan tillen. We kozen voor Pearl Jam, Live, Bon Jovi en – echt waar – Marco Borsato’s ‘Ik leef niet meer voor jou’. Blijft een knaller van een hit. Maar niet geschikt voor Poundcake.
Bijkomend probleem was dat we een toetsenist nodig hadden. Ook lastig. Ten eerste zijn ze dun gezaaid. En ten tweede moest die iemand wel passen in dat hechte clubje dat al zo lang samenspeelde.

Het thema toetsenist werd dus nog maar even vooruitgeschoven. Voor de demo kozen we voor voorgeprogrammeerde toetsen uit een doosje. Wat mij betreft is dat het belangrijkste smetje op de versie van Bed Of Roses die daar in hartje Groningen ineens en volkomen onverwacht uit mijn speakers klonk.
In het begin van het nummer is het wat toetsen betreft even doorbijten, maar als de band na pakweg anderhalve minuut op volle kracht speelt en de piano ergens ver naar de achtergrond is verdreven klinkt het allemaal best heel fijn voor een snel in elkaar geflanste en gemixte demo. Inclusief de tweestemmige zanglijnen. Alsof Bon Jovi en Richie Sambora het zelf zijn.

Nadat we afgelopen donderdagavond met onze dochter een afsluitend hapje hadden gegeten, hebben Petra en ik op de lange weg naar huis deze versie van Bed Of Roses nog een paar keer heel hard afgeluisterd. En gemijmerd over vroeger.
Mooie tijd was het met Poundcake. Er had misschien best meer succes in gezeten dan de eigenzinnige, ‘cult’-coverband die we altijd waren. Een gladde top 100-band. Of een leuke Bon Jovi-tribute…..
Het is goed dat dat niet is gebeurd. In 1999 is Poundcake gestopt. Bed Of Roses hebben we live nooit gespeeld, een toetsenist is er niet gekomen. Wel werden we langzaam allemaal druk met andere bands en projecten. Spitball, Nash Unlimited, Superfly.
Maar in 2002 hebben we de draad weer opgepakt. Een paar jaartjes, zonder grote ambities, maar vooral voor de leuk. Als een echte rockband, zoals we tien jaar daarvoor ook waren begonnen. Een set zonder Marco Borsato, zonder Van Dik Hout. Maar met nummers die we zelf gaaf vonden. Vier goede vrienden. Muziek, ‘straight from the heart’. Hé, waar heb ik dat meer gehoord!?
Ik ga nog eens zoeken naar meer beeld en geluid uit die tijd. Maar blij dat ik dit nummer weer terug heb. Een mooie herinnering aan een dierbare band.
Te mooi om deze ineens opgedoken opname niet even te delen. Bij voorkeur hard draaien.

Goed gek

We zaten samen in de auto op weg naar een Veldman Brothers-gig in Delfzijl, een paar weken geleden op zaterdag. André reed. Hij heeft namelijk een prachtige en, zeg maar, nogal comfortabele auto. Ik zat er riant naast. Ook wel eens lekker.

In december 1978 legde André de basis voor mijn allereerste echte band: Blackbury Accident. Ik weet nog dat hij bij mij thuis aan de deur stond met zijn lange haar en tafelkleedjas.
Wij vierden toevallig Sinterklaas die avond. De pepernoten vlogen bij wijze van spreken nog door de kamer. Of ik zin had om snel een keer met hem en Henk te jammen? Ik was 16. Had geen idee wat jammen was.
Een week later kwamen we samen in de schuur achter ons huis en jamden onder meer Bad Company’s Can’t Get Enough. En na twee maanden, in februari 1979, deden we ons eerste optreden, in Lichtenvoorde. Dat was best een succes. Zo erg zelfs, dat André tijdens Bye Bye Johnny in al z’n enthousiasme plat op zijn rug op het podium lag, met zijn hoofd in mijn bassdrum! Het is een godswonder dat hij geen gehoorbeschadiging heeft opgelopen. De arbeidsinspectie zou het tegenwoordig niet meer goedkeuren.
Het was mijn allereerste echte optreden. Voor het eerst met een band op pad. De herinneringen zijn langzaam vervaagd, maar vergeten doe ik het nooit.

En nu waren we weer samen op pad. André wilde wel een keer mee met de Brothers en ook wel rijden, zo hadden we de vrijdagavond ervoor op weg naar De Graafschap overlegd. Afstand was geen bezwaar. Dat kwam goed uit. Delfzijl is niet naast de deur.

Daar gingen we. Zutphen, Apeldoorn, Zwolle, Hoogeveen, Assen, Groningen, en dan rechtsaf richting het bijna meest noordoostelijke puntje van ons land. Een dikke twee uur. Het viel nog mee eigenlijk. En onderweg, langs al die plaatsen en dorpjes, kwamen de herinneringen en verhalen. Want hoe verstrooid ik vaak ook ben, waar en wanneer ik ergens heb gespeeld weet ik vaak nog aardig goed. In tegenstelling tot André.
Zwolle, daar hadden we net vorige week ons nieuwe album gepresenteerd, dat was nog vers. Dedemsvaart, even verderop, daarentegen niet. De allereerste keer dat ik daar speelde was ergens in 1982 met Blackbury. Een rare sfeer in de zaal. Er waren pakweg acht bezoekers, die begonnen op een goed moment ook nog eens allemaal met elkaar te knokken. Toen hebben we het spul maar ingepakt. Maar zo’n avond blijft je dan ook altijd bij.

Hoogeveen, ook een paar keer opgetreden. Dit voorjaar nog met de Brothers. En ergens begin jaren tachtig ook al met Blackbury. Het Baken heette de zaal, herinner ik me. Ze betaalden er waarschijnlijk aardig goed, want we reden er met twee busjes heen. Eentje voor de backline en een personenbusje voor de band met aanhang. Dat deden we soms, als we ver van huis speelden én een goeie gage kregen. Zelf geld verdienen was nog niet aan de orde en nu hoefde tenminste niemand van ons te rijden. Konden we lekker drinken. Zuipen, kan je beter zeggen. Op de heenweg naar Hoogeveen hadden we de eerste krat Grolsch al leeg. De band dan. De aanhang dronk niet zoveel. En dan moesten we nog spelen. Het was maar goed dat het ding Het Baken heette. Hadden we nog een beetje houvast.

Verder rijdend, richting Assen, kwamen we vlak langs dat dorp waar we kort geleden nog in de grote zaal midden in het centrum zouden optreden. Prachtige oude feestzaal en een dito podium. Zo eentje waar de plaatselijke harmonie en toneelvereniging ook hun uitvoeringen geven. Maar er was in geen velden of wegen geluid en licht te vinden. Er werd geen PA of niks opgebouwd. Het was er angstvallig leeg en stil.
“Geluid?”, vroeg de zaaleigenaar met een frons van heb ik jou daar in zijn voorhoofd. “En wat is dat dan?” Hij wees naar Gerrit zijn gitaarversterker. Dan weet je: hier gaat iets enorm fout.
Maar goed, de Veldmannen zijn gelukkig de beroerdsten niet, zo weet ik inmiddels. Die beginnen niet met ondertekende contracten te zwaaien, maar denken mee en zetten de knop om. Er werd een zangset bij elkaar geraapt, we verplaatsen de hele handel naar het café van het etablissement en hebben daar alsnog een hele leuke avond gehad.

Mooi ook, al die kleine plaatsjes die we tegenkwamen in Oost-Groningen en waar we nog nooit van hebben gehoord. Laatst nog, speelden we in Tripscompagnie. Wie kent het niet?
“Hé, daar heb je Bedum”, riep André. “Bedum?” vroeg ik, “Hebben we daar gespeeld dan?” “Nee, maar daar komt Arjen Robben vandaan.” Kijk, dat weet hij dan weer wel.
Ineens schoot me dat optreden met Superfly te binnen, 1999, ook ergens bovenin Groningen. De naam van het dorp is me ontschoten. Er was kermis, wij speelden in de feesttent en moesten ook nog een half uurtje Harry Slinger begeleiden. Slinger was een week eerder helemaal vanuit Amsterdam naar onze oefenruimte in Enschede gereden om het setje met ons door te nemen. Best een aardige vent, het oefenen ging prima.

Hoe anders was dat de avond zelf. Althans, ik vond het aanvankelijk best leuk. We speelden al die Drukwerk-liedjes. Schijn ’n lichie op mij, Marjanneke en als uitsmijter natuurlijk Je loog tegen mij. Maar het was geloof ik vooral in dat laatste nummer dat het helemaal mis ging. Er was iets ontstemd, een verkeerde toonsoort, er klonk iets behoorlijk vals. Geen idee meer wat het probleem precies was. Slinger worstelde zich als een ware prof door het nummer, het rode petje op zijn hoofd. De band idem dito, maar wij dan zonder petje.
Het publiek zong heel hard mee, dus het leek allemaal nog best mee te vallen. Maar dat zag Harry Slinger zelf toch iets anders. Hij was boos. Heel boos. Hij riep onze bandleider Cor na afloop hoogstpersoonlijk op het denkbeeldige matje, buiten achter de feesttent in die Groningse wei. Superfly moest zich diep schamen.
Harry had gelijk.
Maar later hebben we er best nog veel lol omgehad.

Het optreden deze zaterdag in Delfzijl, in de foyer van theater De Molenhof, was misschien niet de meest gedenkwaardige van 2016, maar toch lekker gespeeld en een volle bak. Voordeel was ook dat we heel vroeg speelden. Toen André en ik in de auto terugzaten konden we het laatste stuk Langs de Lijn nog meepikken op de radio. Zo vroeg.
Onderweg kwamen er nog zo wat optredens van vroeger ter sprake. Ik herinnerde me Gasselte, ergens boven in Drenthe. “Gasselte? Nooit van gehoord”, zei André. We hadden er toch echt samen gespeeld, in het Dorpshuis met dat mooie podium. Zal 1986 zijn geweest.

En ineens bedacht ik het me.
“Weet je André, ik ben al bijna 38 jaar onderweg met bandjes.”
Ik keek er zelf van op.

38 jaar stad en land afrijden. Iedere keer weer spullen uitladen, opbouwen, soundchecken, wachten, ouwehoeren, koffie, eten, spelen, afbreken, inladen en dan diep in de nacht dat hele f*&%king eind weer naar huis terugrijden. Als je tenminste nog weet waar je in de stad je auto ook alweer had geparkeerd. De romantiek van het muzikantenleven.

Je moet wel goed gek zijn.
Of het gewoon nog steeds even mooi en leuk vinden.
Allebei eigenlijk.

2016 was het beste muzikale jaar sinds lang. 65 gigs met The Veldman Brothers. Elke avond lekker gespeeld. Vaak zelfs heel erg lekker. En altijd in een meer dan aangename sfeer.
In 2017 gaan we er weer even hard tegenaan. Weer On The Road. Rijden, sjouwen, wachten, nieuwe avonturen, nieuwe verhalen opdoen. Maar vooral muziek maken, Spreading The Blues. Een goeie tijd hebben samen en anderen hopelijk een mooi moment bieden.

André gaf 38 jaar geleden voor mij het eerste aanzetje. En het is nog lang niet klaar.

Sonny Hunt

Kan maar zo zijn dat we voor de allerlaatste keer hebben samengespeeld. Sonny Hunt en ik. Want het is maar de vraag of hij weer terugkomt naar Nederland. En, hoezeer ik ook zou willen, het is ook nog maar de vraag of ik ooit weer naar Nashville TN ga en hem daar zal ontmoeten. Die ene week in oktober 2008, toen Sonny, Dick en ik in het countrymekka onze cd The Nashville Blues Sessions opnamen, is één van de hoogtepunten in mijn muzikale leven.

Dat ging afgelopen zaterdag allemaal even door me heen, in BBC in Buurmalsen. Sonny speelde daar samen met de Leif de Leeuw Band in het kader van hun korte gezamenlijke Nederlandse tour. En hij had zijn oude begeleiders The Dirty White Boys uitgenodigd om een paar liedjes mee te spelen. Mooi was het, om weer even met al die oude makkers op het podium te staan en het gitaargeweld over me heen te laten komen.

Ik ontmoette Sonny precies twaalf jaar geleden, tijdens mijn eerste tour met de Tony Spinner Band, begin april 2005. Poundcake-bassist Pascal en ik hadden twee maand daarvoor met succes auditie gedaan voor de job bij Tony, die toen vertelde dat hij voor de gigs een extra gitarist mee zou nemen: Sonny Hunt. Wij vonden het prima, waren allang blij me deze kans. En we hadden trouwens niks te vinden.
Ik was wel heel benieuwd naar Sonny. Tony was een heel prettige jongen, dus ik nam aan dat Sonny dat toch ook wel zou zijn. Dat klopte. ‘Bescheidenheid siert de mens’, schreef ik ooit in Sonny’s bio. Een understatement van jewelste. Sonny bleek een innemende, gemoedelijke, ik zou haast zeggen zachtaardige man. Niet veel woorden, graag wat op de achtergrond. Wat er allemaal in dat vriendelijke hoofd omging, je wist niet altijd.
Sonny’s gevoelens komen uit zijn snaren en uit zijn lach op het podium, als de vibe goed is. En dat was meestal zo. Zijn gitaar is zijn spreekbuis. Het was niet toevallig dat Tony hem heel graag in de band had. In augustus 2005 speelden we op het Leidse Rapenburgfestival een lange set samen met Jan Akkerman en die bleek eigenlijk minstens zo’n groot fan van Sonny dan van Tony. Dat zegt al net zoveel.

Bescheidenheid is een mooie eigenschap, maar het kan je ook in de weg zitten. Had Sonny zich iets meer geprofileerd, dan was hij wellicht bekender, succesvoller geweest als muzikant. Maar de aard van het beestje. Die verandert lastig. En die aard maakte spelen met hem zo bijzonder prettig.
Twee tours ging Sonny mee met de Tony. Daarna lukt het om praktische redenen niet meer. Met de Tony Spinner Band gingen we verder als trio. Sonny kwam daarna af en toe naar Nederland om te spelen met The Dirty White Boys, de band van Dick Stam. Tja, en toen de Boys ineens een drummer nodig hadden, kwam ik in beeld. Of ik interesse had, vroeg Dick, tijdens het Arrow Rock-festival in de zomer van 2008. En hij had direct een mooie klus voor me: dat najaar wilden ze een cd opnemen in Sonny’s hometown Nashville. Als ik zin had, kon ik mee.

Het was een fantastische week, daar in Nashville. Overdag opnemen in de kleine Creekhouse Studio, midden in de bossen, op een kleine uurtje buiten de stad. En ’s avonds bandjes kijken in Nashville. Zo leerde ik Sonny ook van een andere kant kennen. De doorgaans wat teruggetrokken gitarist stuurde zijn riante 4WD rustig en zelfverzekerd door de drukste straten en parkeergarages van de stad en nam ons mee naar de meest achteraf clubs. Alwaar hij vaak met veel enthousiasme werd onthaald. Niet zelden zat hij al snel, gewapend met een akoestische gitaar die er toevallig toch stond, op het podium mee te jammen met de muzikanten van dienst die avond.
Ook nam Sonny ons mee naar de mooiste muziekwinkels, de Country Music Hall of Fame en meer van dat soort muzikale highlights. En hij moest in die week ook nog twee keer zelf spelen, met de band van zangeres Mia Jones. Konden we met eigen ogen zien dat de meeste muzikanten in de States heel hard moeten werken voor een habbekrats. Stond de band daar vier uur lang te spelen in één of andere grillroom met grote tv’s aan iedere wand, ver buiten Nashville, voor een volkomen ongeïnteresseerd publiek. Toen er uiteindelijk een paar mensen besloten om maar eens te gaan applaudiseren , begon Mia ze vervolgens te bedanken alsof de hele Ziggodome uit zijn dak ging.

Toen we laat in de nacht een enorm vette hap zaten te eten bij de dichtstbijzijnde Waffle House, legde Sonny nog eens uit dat spelen in de V.S. niet altijd leuk is. Ten overvloede. We snapten nog beter waarom die Amerikanen zo graag naar Europa komen om te toeren.
Precies wat Sonny ook graag deed. Ik denk dat we van begin 2009 tot eind 2014 een stuk of tien toertjes hebben gedaan. Kort meestal; een week of twee, een gig of acht. Dat zijn er bij elkaar toch een stuk of tachtig. Vooral in Nederland, een enkele keer over de grens. Aanvankelijk als trio, met Sonny, Dick en ik. Maar door de jaren heen werden kwam er een hele rits aan jong (gitaar)talent voorbij. Rory, Leif, Filip, Simone, Eibe en deze afgelopen tour de hele Leif de Leeuw Band. Oude rot Sonny gaf ze alle ruimte. Zelf deed hij graag een stapje terug. Zijn bescheidenheid. En dat is mooi.

We deden allerlei soorten gigs. Leuke, grote, kleine, snel-te-vergeten, goeie en hele mooie. Het grote podium van het Highlands-festival in mei 2011 in Amersfoort was een hoogtepunt. Gary Moore zou dat festival afsluiten, maar hij overleed kort daarvoor. Dat vonden wij jammer, want samen met Gary Moore op de bill, dat was wel cool geweest. Bizar eigenlijk dat je dat dan denkt.
Ik weet eerlijk gezegd niet meer wie Gary’s plaatsvervanger was op Highlands. Het deed er ook niet toe, want later op die avond hadden we nog een gig, in jazzclub DJS in Dordrecht. We moesten helaas dus al weer snel weg van Highlands. Sonny reed met mij mee. In Dordrecht waren wat wegen opgebroken, waardoor we aan het dwalen kwamen door de stad. Mooi hoor, Dordrecht. Maar een paar weken later had ik een bon van 65 euro voor te hard rijden. Ook dat blijft je bij.

Net als die gig in die kleine, maar bomvolgepakte bluesclub in ’s-Heer Hendrikskinderen in Zeeland. Je leert nog eens wat topografie als muzikant. Of die ene in het Duitse Krefeld, de eerste show met Simone. Veel te weinig mensen, een stuk of vijftien, maar ze stonden allemaal op de banken, tafels en wat dies meer zij. Dat was ook bijzonder.
En natuurlijk het tripje naar het bluesfestival in Vianden in Luxemburg. De line-up met Leif en Eibe. Heerlijk gespeeld en nadien smaakten de halve liters Diekirch zo goed dat we met lichte dwang de bar van het hotel werden uitgezet. Sonny ook, ja. Hij was jarig die dag en dronk gezellig mee. Dat deden we niet vaak. Het was een beregezellige avond.

Maar eigenlijk waren we, ondanks die vermaledijde bandnaam, dus best wel brave jongens. Want uiteindelijk ging en gaat het ook bij Sonny Hunt & The Dirty White Boys om de muziek. Groove, gitaren, solo’s. Teveel solo’s soms, dat vond ik wel. Niet ieder nummer hoeft te worden uitgerekt tot een jam van minstens acht minuten. Daar hadden we vaak over. Nee, we moeten niet teveel jammen, besloten we dan. Maar ´s avonds op het podium was dat alweer vergeten. Gitaren, lange jams, dat was de kracht van de band. Op het live-album Hitting The Noot uit 2011 is dat mooi geregistreerd. Gitaargeweld, maar wel met veel passie en gevoel. Want dat is Sonny. Een man van weinig woorden. Een man die zijn ziel en zaligheid legt in zijn gitaar.

Bijna twaalf jaar hebben we samen gespeeld en prachtige momenten beleefd. Misschien afgelopen zaterdag wel voor het laatst. Misschien zelfs hebben we elkaar die avond wel voor het laatst gezien. Het allerlaatst. Dat realiseerde ik me goed toen ik aan het eind van een mooie avond nog een stevige hug gaf.
Thanx very much Sonny. For music, friendship, fun, good times and that wonderfull week in Nashville Tennessee. Hope we’ll meet again. Somewhere, someday!!

Sigaret

Of wij ook sigaretten voor hen hadden?
Het was zaterdagnacht, zondag eigenlijk. We hadden zonet gespeeld in café De Kater, tijdens de bluesroute Wageningen, en waren onze spullen aan het pakken.

Het meisje dat het vroeg keek vrolijk. Lang, krullen, een bijdehante lach. Ze waren met z’n tweeën. Het andere meisje stond er wat ongemakkelijk bij, die vond het waarschijnlijk heel stom dat haar vriendin maar zo bij die muzikanten om sigaretten ging vragen.
Studenten, denk ik.
Ik begreep de vraag eerst niet helemaal. Gewoon sigaretten? Joints? Wat bedoelde ze?
“Nee, gewoon een sigaret”, zei ze. “Wij hebben ze op en geen zin om een heel nieuw pakje te kopen.”
Geen geld waarschijnlijk ook, dacht ik.
“En jullie zijn rockers. Dus ik dacht, jullie hebben vast wel sigaretten”, lachte ze.

Grappig. Ze noemde ons rockers. Maar dat moest ik iets ontkrachten.
“Wij roken niet. En we drinken heel weinig.”
“Als we moeten spelen tenminste”, voegde ik er gelijk aan toe.
“En we gebruiken al helemaal geen coke of speed”, lachte ik ook nog.
“Eigenlijk zijn wij maar saaie, truttige rockers.”

Gerrit was er inmiddels ook bijgekomen. Een Cola Light in de hand. Nee, hij had ook geen sigaretten. “Best wel saai zijn we eigenlijk, ja”, grinnikte hij.

Het meisje viel stil. Heel even maar.
“Maar wij vonden jullie wel heel erg leuk.” Ze bedoelde onze muziek.
“We stonden achterin, maar hebben genoten”, ging ze verder.
Dat vonden wij fijn om te horen. Hoewel ik me afvroeg of ze het meende of uit beleefdheid zei.
“Jullie houden er trouwens wel heel erg vroeg mee op”, zei ze ineens.

Wij keken elkaar aan en vervolgens op de klok. 01.30 uur.
“Nou, het is al half twee. We moeten inpakken, naar huis rijden. Dat wordt wel half vier.”
“Toch is het vroeg”, herhaalde ze.
“Maar wij zijn al op tijd begonnen, hebben 2,5 uur gespeeld. Dan had je iets eerder moeten komen”, vonden wij.
“En trouwens voor ons is het best laat, wij worden al aardig oud”, dachten we nog een soort van grappig te zijn.
“Dat klopt”, beaamde ze. Hetgeen ze niet nou ook weer niet persé had hoeven doen.

Het meisje lachte nog eens. “Nou, toch heel erg bedankt!” En ze liep weg, gevolgd door haar nog altijd verlegen kijkende vriendin. Op zoek naar mensen die wél roken, waarschijnlijk.

Gerrit en ik grinnikten nog eens en gingen ook verder met waar we mee bezig waren. We haalden vervolgens onze auto’s op, die een paar minuten lopen van de Wageningse Markt stonden, en aten daarna met z’n allen nog een broodje dat de eigenaar van De Kater voor ons had gemaakt.
Of we er nog wat bij wilden drinken?
“Doe maar een glaasje water”, zei ik.
In de auto terug nam ik nog een appel.
Precies om half vier was ik thuis. Ik sloop naar boven en kroop in bed. Dicht tegen mijn vrouw aan. Zoals ik dat al ruim 25 jaar doe.
“Was het leuk?”, vroeg ze nog.
“Beetje saai”, glimlachte ik. “Maar wel heel lekker gespeeld.”
En de volgende ochtend geen last van De Kater.